De Bhagavad Gita

De Bahagavad Gita is een onderdeel uit het grote Indiase filosofische epos, Mahabharata, uit de 5e eeuw voor Christus. De Gita is een gesprek tussen de krijgsman Arjuna en Krishna, een van de meest aanbeden goden in het hindoeïsme. Arjuna is een krijger die klaar staat om het oorlogsveld te betreden. Plotseling wordt hij overvallen door twijfel en durft hij niet verder te gaan. Krishna komt hem te hulp. Wat volgt is een  filosofisch gesprek tussen Arjuna en Krishna, waarin Krishna hem uitlegt wat yoga is. In verschillende hoofdstukken, over karma, sterfelijkheid, onsterfelijkheid, wedergeboorte en bevrijding wordt de yogafilosofie uiteen gezet.

Arjuna is een legeraanvoerder die twijfelt. In wezen staat hij voor een mens die zijn weg niet durft in te slaan en twijfelt over zijn leven. Krishna legt hem uit dat hij twijfelt in de tastbare wereld, terwijl hij op zoek moet gaan naar zijn ware bestemming, die voor hem al lang is uitgestippeld. Het geloven in de wereld van oorzaak en gevolg, van sterfelijkheid, noemt Krishna onwetenheid. De weg van yoga is het leren in te zien, dat alleen het sterfelijke deel sterft, en wanneer je je verbindt met het onsterfelijke deel in jezelf, de ziel of de kern, je uiteindelijk zult loskomen uit de ketens van oorzaak en gevolg (karma)

De Mahabharata is een groots literair werk, een religieus en filosofisch epos dat voor een deel de cultuur van het het hindoeïsme bepaalt. Het bestaat uit 18 delen die elk weer onderverdeeld zijn in kleinere delen. Mahabharata betekent zoiets als het grote India, de grote of gehele wereld. Het werk telt meer dan 100.000 verzen, waardoor het ongeveer vier keer zo lang is als de Bijbel en zeven keer zo lang als de Ilias en de Odyssee.
Krishna treedt naar voren als de belangrijkste manifestatie van God op aarde: als Bhagavān, de Hoogste Persoonlijkheid van Gods, de Heer van de Yoga (Yogīśvara).